Mini & Maxi

Het is nu volle bak in de tuin. Het lijkt wel of alles in bloei staat momenteel, al is dat natuurlijk niet zo, want er is ook al heel veel uitgebloeid. Maar toch, het is een flinke massa vol pluimen en bloemen, groot en klein door elkaar. Dat is wel leuk aan de tuin, je kunt echt op je hurken rondschuifelen en al het kleine grut bewonderen dat toch ook zijn minipluimpjes en blaadjes de lucht in steekt, zoals de kleine geitebaard (Aruncus aethusifolius), terwijl even verderop de enorme pluimen en bladeren van Macleaya cordata, alleen al door hun grootte de aandacht trekken. De geitebaard heeft overigens ook een grote broer, Aruncus dioicus. Ze lijken vrij veel op elkaar alleen dan alles x 10 zeg maar.

Nog zo’n gigant, de naam zegt het al, is Cephalaria gigantea. Hij heeft een ijle bloeiwijze, maar bereikt een flinke hoogte van ruim 2 m. Al vroeg in het voorjaar stuwt hij een flink toef frisgroen blad uit de grond tot zo’n 50 cm hoogte, waaruit hartje zomer de lange bloemstengels omhoog komen met zachtgele grote scabiosa-achtige bloemen. Zijn Nederlandse naam luidt dan ook reuzenscabiosa of valse scabiosa. De bijen zijn dol op de bloemen. Door zijn vorm is de plant een ultieme weefplant, hij staat erg mooi in het gezelschap van grassen.

Een duo dat dan weer niet hoger komt dan enkele centimeters is, op de voorgrond, Scleranthus uniflorus, met daarachter Thymus serpyllum. De kruiptijm vormt al jaren een gestaag uitdijend plateau van inmiddels enkele m2. Het is een van de eerste plantjes die ik heb aangeschaft toen ik met tuinieren begon. Wel een grappige bijkomstigheid nu ik erover nadenk; voor het eerst had ik een flinke tuin tot mijn beschikking, maar het eerste plantje dat ik kocht is zo’n ini mini geval. Ze houden van droge voeten en volle zon, ze doen het bijgevolg erg goed in het kiezelveld. Als de tijm zoals nu in bloei staat, is het een af en aan gevlieg van bijen. Ze worden letterlijk dronken van al de nectar.

Het Nieuw-Zeelandse mos dat ervoor staat, kocht ik enkele jaren geleden bij een kweker op de tuindagen van Beervelde, dat hier overigens het eerstvolgende dorp om de hoek is. Dit mosje heeft een heel vaste structuur, het is zowaar nog kleiner dan de kruiptijm en groeit nog trager. De witte bloemetjes zijn minuscuul klein en vallen niet echt op.

Wat dan wel weer opvalt, zijn de enorme knalgele kogels van Centaurea macrocephala. Al van een afstand valt je oog automatisch op die flinke gele dotten. Ze bloeien niet zo lang maar wel ontzettend uitbundig. De bloemen zijn zo’n 7 cm in diameter en worden gevolgd door een flinke zaadbol die de hele winter door overeind blijft.

Hetzelfde geel maar dan weer in miniformaat vind je terug bij Cotula hispida. Dit vedermos vormt een zachtgrijze heuvel met vrolijke gele bolletjes van ongeveer een kleine centimeter, die door de dunne lange stengels boven het mos lijken te zweven. In groten getale, en met de kiezels als achtergrond, vormt zo’n minibolletje dan toch een maxi effect.

Gelukkige ongelukjes

Ken je dat, vooraf bedenk je fantastisch mooie combinaties; planten die met hun kleur, structuur of groeiwijze mooi bij elkaar zouden passen, maar in de praktijk pakt dat soms anders uit. Het omgedraaide komt (gelukkig) ook voor. Iets wat je totaal niet zo bedacht of bedoeld had, blijkt opeens wonderwel te werken. Ik noem het maar “gelukkige ongelukjes” want wat de natuur af en toe zelf voorstelt stem ik graag mee in.

Eén van die ongelukjes was blijkbaar (zoals ik later ontdekte) een meeverhuisd stukje wortel van de Macleaya cordata, toen ik de Phlomis russeliana een ander plekje in de tuin bezorgde. En laten al die bloemhoofden van de Phlomis, Rudbeckia, Echinops en Alliums ter plaatse, zich nu juist heel mooi aftekenen tegen een achtergrond van dat grote blauwgrijze fractal-achtige blad van de pluimpapaver. Dat blad tekent zich vervolgens weer heel mooi af tegen de groene blaadjes van Euonymus alatus compactus in de achtergrond, wiens takken bijna horizontaal groeien.

Eén van de Alliums ter plaatse is Allium giganteum ‘Globemaster’. Toen ik hem in de herfst vorig jaar plantte dacht ik alleen maar aan de grote paarse bol die zou volgen. Geen idee dat de uitgebloeide bol dezelfde kleur zou krijgen als de bloemen van de pluimpapaver. Die kleur is een merkwaardige mix tussen zalm en koraalkleur, terwijl het paars in de Allium zich dan heeft teruggetrokken tot binnenin de bol waar de bloemstengels nog een paarse gloed hebben. Super dat zo’n meeverhuisd stukje wortel tot deze combinatie kan leiden.

Plantcombinaties reiken ook vaak veel verder dan de buurplant die er direct naast staat. Zo zette ik Papaver orientale ‘Karine’ naast Sesleria nitida onder de noemer van “grote zachtroze schotels staan vast heel mooi naast dat “spiky” grijze gras”. Wat ik niet had voorzien is dat het donker bordeauxrode hart van de papaver dezelfde kleur heeft als de bloeiaren van Sanguisorba menziesii, die meters verderop staat. In al dat grijs (en paars van de akelei) valt die bordeauxrode kleur extra op. De akelei is hier overigens ook een toevoeging van de natuur. Dat heb je met die zaailingen. Ik ben er dol op, je zet één akelei in je tuin (of beter nog: meerdere verschillende, want ze kruisen heel makkelijk) en laat het zaad gewoon zijn gang gaan (of als je wil vang het op en zaai het uit). Ieder jaar wordt je weer verrast op nieuwe exemplaren (die dus door het kruisen ook een andere kleur kunnen hebben). Je kunt ze desnoods nog opnemen en verzetten als het te druk wordt op één plek.

Nog zo’n zaailing is dille (Anethum graveolens). Hij komt nooit op op plekken waar ik hem zaai, maar elders vind ik hem vaak alsnog terug. Zoals bijv. midden op het pad of onder een struik, of zoals hieronder op de vierkante cm ruimte die nog open was tussen de Heuchera ‘Brownies’ en Carex comans ‘Little Red’. Nee, dat had ik zelf niet bedacht om daar nog iets tussen te schuiven, maar blijkbaar voelt hij zich er thuis en ik kan hem geen ongelijk geven.