1,3,5 of 7

In beplantingsland gelden de regels van de oneven getallen. Je kent het wel, bij de plantinfo staat het vaak al aangeduid: 7/m2 of soms zelfs het magische getal van 9 of zelfs 11/m2. In mijn tuin zou dat getal echter eerder kunnen staan voor de soortenrijkdom/m2. Toegegeven, ik ben meer iemand voor het getal 1. Behalve dat dit ook een oneven getal is, laat ik hiermee verder de regels van de kunst links liggen. Niet uit heel principiële overwegingen, maar meer omdat ik (al sinds ik met tuinieren begon) liever 5 verschillende planten koop dan 5 dezelfde. Vaak heb ik dan wel nog het nobele idee om ze gaandeweg zelf te vermeerderen, middels zaaien, stekken of scheuren. En dat gebeurt ook wel, maar die krijgen dan ook steevast een plek een eindje verderop in de tuin, omdat de directe omgeving natuurlijk al lang is ingenomen door allerlei andere planten. Laatst heb ik in een opwelling welhaast 3 stuks Stipa barbata aangeschaft, maar laat ik die nu ook gewoon verspreid in de tuin hebben geplant. Vreemd, maar het zit blijkbaar in het bloed om te spreiden i.p.v. groeperen.

Ondanks dat veel planten zich dus herhalen oogt m’n tuin meer als een verzameling van éénlingen dan als een combinatie van grotere plantgroepen. Dat het overigens om oneven aantallen gaat in de wereld van het planten, heeft te maken met het geschrankt planten: als de pollen uitgroeien vullen ze op die manier de tussenruimte mooi op tot een gesloten geheel.

Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik de laatste tijd meer en meer enthousiast wordt van het grote gebaar. Fantastisch zo’n grote wuivende wolk van grassen met een vlaag van Echinacea’s erdoorheen. Deze foto is gemaakt in de plantentuin in Antwerpen, waar vorig jaar een prairietuin is aangelegd door Jan Spruyt – Van der Jeugd . In mijn tuin zijn dat soort mooie combinaties alleen op microniveau te aanschouwen. Meer recent las ik op wroeten.nl twee inspirerende stukjes: één over Prairieplanten en één over Echinacea’s waardoor ik nu helemaal overstag dreig te gaan voor het aanplanten in grotere groep. Blijkt namelijk dat het aanplanten in groep niet alleen maar visuele aspecten heeft, maar bijv. bij een plant als de Echinacea wel degelijk tot gevolg heeft dat de plant zich beter kan ontwikkelen. Echinacea kan niet zo goed tegen concurrentie van buurplanten. Het helpt dan als je hem in wat grotere groepen plant, zo krijgt hij eerst tijd om zich te settelen, alvorens iets te opdringerige buren het stokje voortijdig weer over nemen. Daarnaast verlangt hij wat extra zorg middels een goed doorlatende en humusrijke vochthoudende grond. Wat extra mest is ook geen overbodige luxe.

Met de Echinacea’s in mijn tuin wil het inderdaad maar niet vlotten. Ik ben hem al eens kwijtgeraakt en na nieuwe aanschaf had ik vorig jaar nog 3 bloemknoppen (zowel bij de roze als de witte Echinacea purpurea) en dit jaar staat er nog maar 1 (ook dat werkt blijkbaar met oneven getallen). Daar zal ik dus nodig eens iets aan moeten doen. Vraag is alleen: hoe ik nu in mijn zee van éénlingen nog ruimte vrijmaak voor die magische groepen van 9?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mini & Maxi

Het is nu volle bak in de tuin. Het lijkt wel of alles in bloei staat momenteel, al is dat natuurlijk niet zo, want er is ook al heel veel uitgebloeid. Maar toch, het is een flinke massa vol pluimen en bloemen, groot en klein door elkaar. Dat is wel leuk aan de tuin, je kunt echt op je hurken rondschuifelen en al het kleine grut bewonderen dat toch ook zijn minipluimpjes en blaadjes de lucht in steekt, zoals de kleine geitebaard (Aruncus aethusifolius), terwijl even verderop de enorme pluimen en bladeren van Macleaya cordata, alleen al door hun grootte de aandacht trekken. De geitebaard heeft overigens ook een grote broer, Aruncus dioicus. Ze lijken vrij veel op elkaar alleen dan alles x 10 zeg maar.

Nog zo’n gigant, de naam zegt het al, is Cephalaria gigantea. Hij heeft een ijle bloeiwijze, maar bereikt een flinke hoogte van ruim 2 m. Al vroeg in het voorjaar stuwt hij een flink toef frisgroen blad uit de grond tot zo’n 50 cm hoogte, waaruit hartje zomer de lange bloemstengels omhoog komen met zachtgele grote scabiosa-achtige bloemen. Zijn Nederlandse naam luidt dan ook reuzenscabiosa of valse scabiosa. De bijen zijn dol op de bloemen. Door zijn vorm is de plant een ultieme weefplant, hij staat erg mooi in het gezelschap van grassen.

Een duo dat dan weer niet hoger komt dan enkele centimeters is, op de voorgrond, Scleranthus uniflorus, met daarachter Thymus serpyllum. De kruiptijm vormt al jaren een gestaag uitdijend plateau van inmiddels enkele m2. Het is een van de eerste plantjes die ik heb aangeschaft toen ik met tuinieren begon. Wel een grappige bijkomstigheid nu ik erover nadenk; voor het eerst had ik een flinke tuin tot mijn beschikking, maar het eerste plantje dat ik kocht is zo’n ini mini geval. Ze houden van droge voeten en volle zon, ze doen het bijgevolg erg goed in het kiezelveld. Als de tijm zoals nu in bloei staat, is het een af en aan gevlieg van bijen. Ze worden letterlijk dronken van al de nectar.

Het Nieuw-Zeelandse mos dat ervoor staat, kocht ik enkele jaren geleden bij een kweker op de tuindagen van Beervelde, dat hier overigens het eerstvolgende dorp om de hoek is. Dit mosje heeft een heel vaste structuur, het is zowaar nog kleiner dan de kruiptijm en groeit nog trager. De witte bloemetjes zijn minuscuul klein en vallen niet echt op.

Wat dan wel weer opvalt, zijn de enorme knalgele kogels van Centaurea macrocephala. Al van een afstand valt je oog automatisch op die flinke gele dotten. Ze bloeien niet zo lang maar wel ontzettend uitbundig. De bloemen zijn zo’n 7 cm in diameter en worden gevolgd door een flinke zaadbol die de hele winter door overeind blijft.

Hetzelfde geel maar dan weer in miniformaat vind je terug bij Cotula hispida. Dit vedermos vormt een zachtgrijze heuvel met vrolijke gele bolletjes van ongeveer een kleine centimeter, die door de dunne lange stengels boven het mos lijken te zweven. In groten getale, en met de kiezels als achtergrond, vormt zo’n minibolletje dan toch een maxi effect.

Een doosje tuinplezier

Afgelopen weekend ben ik weer eens op kwekerijen bezoek geweest en ziehier het resultaat: een doosje vol tuinplezier. Voor degenen die meteen beginnen te scannen wat er allemaal tussenzit; een greep uit de inhoud: Geum rivale (met de roodbruine knikkende klokjes), Anthriscus sylvestris ‘Ravenswing’ (met  donker blad en fijne witte schermbloemen), Euphorbia characias ssp. wulfenii (linksvoor met het groenblauwe blad), Tiarella cordifolia (witte schuimbloem), Helichrysum italicum (met het zilvergrijze blad), Lychnis flos-cuculi (met roze bloemen op lange stengels), Corydalis elata (met helderblauwe bloemen) en nog veel meer.

Ik ging vrij onvoorbereid op pad. De enige plant die ik echt in mijn hoofd had was de wolfsmelk (Euphorbia). Al enige tijd heb ik die op het oog voor een tuinstukje dat wel wat structuur kan gebruiken. Ik heb hem een jaar geleden al eens geplant, maar hij is nooit aangeslagen, dus ik ga het nog eens proberen met wat extra zorg. En verder was ik op zoek naar Stipa barbata, maar die hadden ze niet, dus dan dwaalt je oog af naar al het ander moois dat er staat, zoals Lychnis flos-cuculi. De bloemen hebben een soort van gespleten bloemblaadjes wat ze een bijzondere uitstraling geeft. Ze zijn familie van de grasanjers, wat ook wel te herkennen is, maar ze zijn een stuk minder aanwezig, wat ik wel apprecieer.

Een ander schoonheid is Corydalis elata. Ik heb al meermaals verschillende varieteiten gehad van Corydalis flexuosa. Steeds ben ik hem weer kwijtgeraakt, maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, dus ik wil het toch nog maar eens proberen. Ik houd mezelf maar voor dat het misschien met een andere varieteit beter zal gaan, want zeg nou zelf, zo’n mooie bloem kun je moeilijk aan voorbij lopen. Ik heb hem nu een plaatsje gegeven tussen verschillende akeleien en varens in de halfschaduw. Op hoop van zegen dat hij het hier naar zijn zin heeft.

Een goed moment trouwens om meteen wat andere planten die nu in bloei staan de revue te laten passeren. Een aantal grassen zijn al van de partij. Helictotrichon sempervirens begint zijn pluimen de hoogte in te stuwen. Je ziet hem in de achtergrond van de akeleien staan. De plant heeft zich afgelopen jaar voorzichtig hier en daar uitgezaaid. Fijn want het gebeurt nooit overdreven, maar wat extra exemplaren zijn welkom. Ik heb er dus een aantal verplant naar plekken die ook wel zo’n rustgevende grijze bol kunnen gebruiken en een aantal cadeau gedaan aan een vriendin. Het groene gras er links naast, Sesleria heufleriana, heeft zijn bloei al achter de rug, maar z’n broer Sesleria nitida staat nog vol met witte pluimen. Ook dit gras vormt, net als Helictotrichon, het hele jaar door een grijze pol, alleen wat breder en minder hoog. Zoals je ziet zijn de sieruien die er voor staan (Alliums) ook weer van de partij. De Lychnis flos-cuculi heeft daar ook een plaatsje gekregen in de volle zon.

Iets verderop staat Geranium phaeum ‘Mourning Widdow’. Deze is vorig jaar geplant, dus dit jaar voor het eerst echt in volle bloei te zien. Met tegenlicht erop kleuren de bloemen donker roodpaars, maar soms lijken ze bijna zwart. Erg mooi om deze te combineren met meer donkere planten zoals Foeniculum vulgare ‘Purpureum’ of Salvia officinalis ‘Purpurea’. Het diepgroene behaarde blad is trouwens ook erg mooi. Tot slot een al oudere gast in de tuin, Ajuga reptans ‘Jungle Beauty’. De bloemen zijn van een prachtig electrisch blauw en steken nog eens extra af door hun donkere calix. Ik heb ze overigens nog maar zelden in bloei mogen zien. Hoewel ze te boek staan als makkelijke groeiers zijn ze hier altijd maar moeilijk op gang gekomen. Dit jaar lijken ze zich toch voor het eerst een beetje te settelen. Soms heeft iets gewoon tijd nodig, dus wie weet gaat het met die Euphorbia en Corydalis ook nog lukken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zilver en goud

Even was het weer winter, die paar uur in de vroege ochtend dat alles met een vrieslaagje was bedekt. De tuin werd getooid in zilver en goud, de vries zorgde voor het zilver en het vroege ochtendlicht voor het goud.

Ik kon het dan ook niet weerstaan om buiten foto’s te gaan maken. Maar een geluk ook, want een uurtje later was het alweer weg. De toch al zilveren centen van de judaspenning (Lunaria annua) zagen er nu extra mooi uit met het witte randje rondom. Vlak na de bloei als de centen worden gevormd zijn ze groenig van kleur. Later kleuren ze naar een donkerbruin grijs. En als je niet weet dat de mooie zilveren centen op komst zijn, kan ik me voorstellen dat je ze op dat moment weghaalt. Maar geduld loont dus, want als de buitenste vliezen erafgaan worden de zilveren centen onthuld.

De mooie bloemaren van Agastache foeniculum ‘Blue Fortune’ vormen ook een mooi accent in al dat wit. Ze staan bij mij her en der verspreid tussen de andere planten. Het zijn op zich vrij kortlevende vaste planten, maar ze zaaien zich goed uit. Dus als je even de moeite neemt om de zaailingen op te nemen en elders weer te planten, wordt je getrakteerd op een lading lavendelblauwe aren ongeveer van juni tot in augustus. De bladeren ruiken sterk naar een mengeling van drop en anijs (vandaar ook de Nederlandse naam dropplant). Je kunt er thee van trekken of gewoon lekker tussen je vingers wrijven als je er langs loopt. De cultivar ‘Blackadder’ is ook erg mooi, die heeft iets meer contrast in de aren, die een wat donkerdere paarsblauwe kleur hebben.
Een ander mooi effect geven de kantachtige bloemschermen van Ammi visnaga (tandenstokerplant). De plant heeft een vrij ijle structuur, dus hij staat erg mooi tussen wat andere stevigere planten met volume, zoals bijv. de grote grijze graspollen van Helictotrichon sempervirens. Als de bloemschermen zich ontwikkelen zijn ze eerst nog opgerold tot een ronde bol, die zich dan ontvouwt tot de grote platte schermen met ontelbaar veel fijne witte bloemetjes.

Ook zo’n plant die een periode kent na de bloei dat je overweegt om hem af te knippen is Veronica longifolia. Niet doen dus want de zaaddozen krijgen gaandeweg een mooie structuur. De zaden zitten dicht opeengepakt aan langgerekte aren en dat geeft een mooie geribbelde structuur. Zeker met zo’n laagje rijp erop. Ik heb de variëteit ‘Pink Damask’, met een roze bloei (zoals de naam al zegt), maar ik overweeg ook nog eens om een blauwpaarse variëteit te nemen.

Ik ben er nog niet uit wie de prijs voor het mooiste goud wegkaapt hier, maar deze twee grassen strijden er toch wel hard om. Op de voorgrond Chasmantium latifolium en op de achtergrond Calamagrostis acutiflora ‘Karl Foerster’. Het struisriet (Calamagrostis) vormt een stijve rechtopgaande pol van zo’n 1,75m hoog. Wind en regen laten de halmen wel eens overhellen, maar wat er ook gebeurt, uiteindelijk staat het gras weer kaarsrecht. Nu in de winter zijn alle zaadpluimen er al af, maar de stengels geven een ongelooflijk mooie gouden kleur. Bij het plataargras (Chasmantium) hangen de bloeiaartjes er nog wel aan. Het zijn platte aartjes die in sierlijke trosjes bij elkaar hangen en bij ieder zuchtje wind ritselen. Tijdens de bloei zijn de aartjes lichtgroen en steken duidelijk af tegenover het iets donkerder groene gras, dat wel iets weg heeft van bamboe. Maar in het najaar en de winter krijgen de aartjes en het blad dezelfde gouden kleur en vormt het een mooie pol in de wintertuin.

Met het druilerige weer van de afgelopen dagen kijk ik al weer uit naar de volgende “winter-ochtend”.

Antenneplanten

Iemand wees mij er eens op, bij het aanzien van mijn tuin, dat ik welhaast liefhebber moest zijn van “antenneplanten”. En ja, hij had nog gelijk ook. Daar heb je dan iemand anders voor nodig om dat bij jezelf te ontdekken.

Iets in de vorm van “een bolletje op een stokje” heeft bij mij inderdaad een stapje voor. Een lange wiebelende stengel met een bolletje, aartje of pluimpje erop heeft meteen mijn aandacht. Zo ben ik bijvoorbeeld verzot op Sanguisorba. Het mooie fijn gekartelde blad vormt al vroeg in het voorjaar een frisgroene pol. En daaruit verschijnen dan de lange sierlijke stengels met aartjes in roze, bordeaux of wit. Alle cultivars zijn fantastisch. Zo is er Sanguisorba menziesii, die bloeit eindeloos lang, en soms twee keer, met dikke bordeauxrode aren.

Sanguisorba obtusa was mijn eerste aanwinst van de soort. Deze bloeit bij mij minder lang, maar de aren zijn oh zo mooi. Ze hangen sierlijk over en hebben lange meeldraden. De kleur is eerst knalroze en verkleurt daarna naar een lichter roze. Dan heb je Sanguisorba tenuifolia ‘Alba’, een statige hoge varieteit van wel 1.80 m hoog. Ook die aren hangen over, maar dan in het wit. Deze blijft ook eindeloos lang nieuwe aren aanvoeren. Sanguisorba officinalis ‘Pink Tanna’ is dan weer een hele vrolijke variant, met een lieflijke uitstraling. Sanguisorba minor vormt de kleinste, minst opvallende aartjes. Hij oogt daardoor wat warriger, maar de frisgroene bladtoef is een aanwinst voor de tuin.

Zo’n andere antenneplant waar ik een zwak voor heb is Allium. De grote bollen van Allium ‘Purple Sensation’ heb ik tussen het zachte wuivende gras van Stipa tenuissima gezet. Ze steken mooi boven het gras uit en het blad van de sieruien, dat al snel afsterft, wordt mooi bedekt door het vedergras. Bieslook (Allium schoenoprasum) staat er in groten getale. Ze zaaien zichzelf uit en van de bieslook kun je heerlijke pesto maken. In de late zomer volgt nog Allium tuberosum met de witte halfronde bloembolletjes.

Ook zo’n topper met fijne bloemetjes op lange stengels is Tellima grandiflora ‘Rubra’. Quasi plantvorm en bloeiwijze heeft het iets weg van Heuchera, maar hij is, onterecht, veel minder te zien in tuinen. Als de bloemstengels zich oprichten wijzen ze, als heuse antennes, allemaal één kant uit. De plant verlangt iets meer schaduw en vormt dan een mooie bladtoef, die ook in de winter deels groen blijft. Dit is echt een plant waar je het hele jaar door plezier van hebt.

In hartje zomer wordt je dan getracteerd op een spectaculair vuurwerk van antennes, hier in geel en blauwpaars. Je ziet de half uitgebloeide trommelstokjes (Allium sphaerocephalon), de staalblauwe kogeldistel (Echinops ritro), de net uitgebloeide etagegewijze bloei van Phlomis russeliana en de vrolijk gele bloemen op lange stengels van Rudbeckia nitida ‘Juligold’. En dat alles tegen een achtergrond van de helblauwe Perovskia atriplicifolia en de roodpaarse bloemetjes van Marjolein (Oregano vulgare). Ja, ik weet het zeker, de antenneplanten kunnen nog lang op mijn enthousiasme blijven rekenen.