Intermezzo

Even een uitstapje naar een andere tuin, want het is tenslotte net zo leuk om je te vergapen aan al het moois dat elders groeit en bloeit. En zeker als het van een dergelijke schoonheid is als dit schaduwpaadje in de tuin van mijn zus in Vancouver.

Dit is echt wel een plekje om jaloers op te zijn. Er groeien puntgave Hosta’s, zonder ook maar één stukje vraat te bekennen. De schijnpapavers in geel en oranje (die ik maar niet van de grond krijg) staan er in overvloed en er is zo’n lekker minivijvertje inclusief kabbelende watersteen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

En dit alles op een strookje van ik schat zo’n 1,5 m breed. Het paadje vormt als het ware de doorgang van de voor- naar de achtertuin, maar eigenlijk is het ‘t mooiste plekje in de tuin. En hoewel het er bomvol staat, of waarschijnlijk juist doordàt het er bomvol staat, is het ook de plek met het minste onderhoud.

Leuk is ook dat het paadje halverwege een lichte kronkel maakt om 2 grotere struiken heen, waardoor je niet het einde van het pad ziet. Eén van die struiken is trouwens een heerlijk geurende Choisya vermoedelijk ‘Aztec Pearl’. Ernaast, over het vijvertje, hangt de sierlijke boog van een Salomonszegel. Je zou bijna  je handdoek ter plekke willen uitrollen voor een middagdutje tussen het groen. Mijn gedachten dwalen verder af naar wat hier nog mooi zou staan: zoals een mooie hoge Zilverkaars tegen de schutting of een Japanse regenboogvaren, wat schildersverdriet dat overal tussendoor piept. Dat is dan ook het enige nadeel van dit tuintje (maar dan ook echt het enige)… dat er niks meer bij past.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Feest van varens

Als ik nu in de tuin rondloop vraag ik me af waar ik een maandje of wat geleden al die ruimte zag om nieuwe planten te zetten. Ik krijg nu eerder het gevoel van een jungle. Het is er vol, lekker vol dan wel en het zijn grotendeels de varens die met de eer gaan lopen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Veel varens hebben de eigenschap om vanuit het niets (of niet meer dan een bruine knobbelige stronk) hun bladeren uit te rollen tot een fantastisch grote weldadig groene paraplu. De uitrollende bladeren zijn een lust voor het oog, ik kan er geen genoeg van krijgen. Wat mij betreft zouden ze mogen blijven rollen, alleen is de schaduwhoek daar jammer genoeg wat klein voor.

Tussen al die bekervarens (ze doen hun naam wel eer aan) staat nog een andere paraplu en wel het “groot tafelblad” Astilboides tabularis. Grappig, het lijkt wel of schaduw en vochtig synoniem staat voor groot en groen. Zou het ook vaker regenen in de schaduwhoek, dat alle planten zich wapenen met een paraplu?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere planten varen er zo te zien ook wel bij. Het nagelkruid Geum rivale staat er florissant bij. Een frisgroene bladtoef en de mooi koraal-oranje kleurige bloemetjes op lange donkere stelen. Op de achtergrond het blad van Heuchera ‘Brownies’ met een vrijwel identieke kleur.

De Japanse regenboogvaren Athyrium niponicum ‘Metallicum’ is zich ook aan het uitrollen. Al is het op kleinere schaal, het is niet minder indrukwekkend. Moeilijk voor te stellen dat uit die kleine friemelige blaadjes zich uiteindelijk toch een flinke bos metaal grijs-paarsig blad ontplooit. Even verderop staan de akeleien al te trappelen om het stokje van de varens over te nemen. Tien keer raden waar het volgende stukje over zal gaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gewild, maar niet gelukt

Onder het genot van de laatste tuinfoto’s boor ik maar eens het onderwerp aan van diegenen die ik niet tot mijn tuinbezit mag rekenen. Er zijn namelijk van die planten waarmee het maar niet wil lukken, ondanks herhaalde pogingen en de beste zorg. Er lijkt ook een soort magische aantrekkingskracht rond dergelijke planten te hangen. Hoe meer ze het af laten weten hoe meer ik erop aas dat ik ze wil hebben.

Laat ik maar beginnen met de enige waar ik wel nog een oude foto van heb (de rest schittert door afwezigheid): de Meconopsis betonicifolia. Alleen al voor de naam zou je hem willen hebben. Maar wacht tot je de hemelsblauwe bloemen ziet van deze schijnpapaver, dan ben je voorgoed verkocht. En dan heb ik het nog niet over het zacht behaarde blad van het mooiste soort groen. Ik kocht hem jaren geleden en plantte hem in een nieuw vrijgekomen stuk schaduwtuin. Ik wist dat het een speciaal geval was, die wat extra aandacht nodig had i.v.m. standplaats en grond. Hij verlangt veel turf, een humusrijke bosgrond in de schaduw. Aangezien het een nieuw aangelegd stukje grond was met een hele lading compost, turf en mest was ik vol goede moed. En terecht: de plant groeide en bloeide dat het geen naam had. Een mooie toef blad en de ene na de andere bloemknop schoot omhoog. Het jaar daarop was het gedaan. Alle volgende pogingen met de plant zijn eveneens mislukt, waaronder ook Meconopsis grandis, die grote gelijkenissen vertoont, maar iets minder kieskeurig zou zijn. Het mocht niet baten. Ook Meconopsis cambrica, het vrolijke gele en oranje familielid, heeft het bij mij blijkbaar niet naar zijn zin. Een volledig zakje zaad  is in het niets opgelost. En dat terwijl in de tuin van mijn zus de gele schijnpapavers zich met gemak her en der verspreid tussen de planten uitzaaien.

Nu kan ik me voorstellen dat de inmiddels overvolle schaduwhoek niet heeft meegeholpen. Alles wat er staat moet toch enigzins opgewassen zijn tegen al het gedrang van de buurplanten. Zo kocht ik ook enkele jaren geleden op een plantenbeurs de Anemonopsis macrophylla (schijnanemoon), een kandidaat voor de schaduwhoek, die bij gebrek aan voldoende ruimte aldaar in een pot belandde. De pot staat er nog steeds, maar van de plant ben ik niet zeker. Dit voorjaar heb ik nog een stengel met wat blad zien opkomen. Gebloeid heeft hij in ieder geval nooit en inmiddels hebben de buren ook al dat extra stukje grond in de pot gevonden en er zich in genesteld. Eigenlijk kan ik de schijnanemoon geen ongelijk geven, bij zo weinig ruimte en aandacht, is het begrijpelijk dat hij het laat afweten.

Een plant die ik ook al menigmaal heb aangeplant is het zeeuw knoopje Astrantia. Meerdere soorten heb ik ervan geprobeerd: Astrantia major ‘Rubra’, Astrantia maxima… Het begon met vraat aan het jonge plantje, mogelijk door konijnen of slakken met als gevolg: plantje weg. Een nieuwe plant dan maar, en meteen zo’n hekje eromheen gebouwd met gaas. Het mocht niet baten, het plantje kwijnde weg. Nog een nieuwe plant en ditmaal een grotere pol, zodat hij al wat sterker van start kan gaan. Maar nee hoor, er is geen knopje of zelfs maar een nieuw blad bijgekomen.  Blijkbaar doe ik iets grondig mis met het zeeuws knoopje. En ook met de overigen op de lijst “der afwezigen”, zoals daar zijn (in order of disappearance): Asplenium trichomanes, Phyteuma scheuchzeri, Vancouveria hexandra, Anemonella thalictroides, Plectranthus argentatus, Peltoboykinia watanabei, Aconitum henryi ‘Spark’s Variety’, Euphorbia ‘Portuguese Velvet’, Angelica gigas, … en zo verder.

Het grootste tuinleed is echter zonder twijfel het heengaan van mijn Acer griseum. Hij is geveld door Verticillium (lees hier meer daarover). Eigenlijk was m’n andere esdoorn Acer shirasawanum ‘Aureum’ (die de aanval vooralsnog doorstaan heeft) degene waar de ziekte geconstateerd werd. Kort daarna ging het met de Acer griseum, waar aanvankelijk niets aan de hand leek, de verkeerde kant op. Van alles heb ik gedaan om de boom te redden: de grond losgemaakt, turf en ander organisch materiaal toegevoegd, ik ben aan de slag gegaan met EM (effectieve micro-organismen). Maar het mocht niet zo zijn. De boom staat nu als een kale (overigens nog steeds mooi kaneelkleurige) stam in een grote kuip met potgrond en turf. De hoop op leven welde namelijk nog even op nadat ik onderaan op de stam een stukje bast had weggekrabd, waaronder nog groen tevoorschijn kwam. De lege plek in de tuin is nu een groen eilandje geworden gevuld met de groenbemester Phacelia, als een eerste start om de grond te verbeteren. In het midden prijkt nog de boompaal. Het is bijna een soort mini-altaartje.

Het meest droevige aan het verlies van de boom is het besef dat mijn grond blijkbaar niet geschikt is voor de Japanse esdoorn en ik bijgevolg dus i.p.v. niet, vrijwel zeker nooit de eigenaar wordt van zo’n prachtige papieresdoorn. Aan dit idee moet ik duidelijk nog even wennen.

 

Groen, groen en nog eens groen

Als ik nu naar buiten kijk, is alles bedolven onder een witte laag sneeuw. Zo met de winter nog voor de boeg is het af en toe moeilijk voor te stellen dat in het voorjaar al dat frisse groen weer opkomt. Het kan mij niet groen genoeg zijn.

En dan nog het liefst van dat zachte groen. Niet van die harde glimmende blaadjes, maar zacht en mat in alle tinten groen, variërend van geelgroen, naar blauwgroen, grijsgroen tot flessengroen. Als dan de bladvormen ook nog verschillen hoeft er verder niet zoveel meer te gebeuren, geen uitbundige bloei of accentkleur die daar nog iets aan toe kan voegen.

Op een schaduwrijk plekje in mijn tuin, staat zo’n groene oase, bestaande uit varens: Matteuccia struthiopteris en Polystichum (vermoedelijk aculeatum), Dicentra spectabilis ‘Alba’, Kirengeshoma palmata met het handvormige blad, de kleine blaadjes van het hoge Thalictrum delavayi en de bodembedekkende Omphalodes verna en Tiarella cordifolia ‘Oakleaf’ met de wit-roze schuimbloemen. Het plekje staat echt bomvol, omdat er zoveel mooie groene bladplanten zijn die ik daar een plaats wil geven.

Ik heb niet zoveel schaduwplekken in mijn tuin, dus praktisch alles wat schaduw verlangt komt daar terecht.

In het hoekje tegen de regenton staat een Astilboides tabularis, het zogenaamde tafelblad, een plant die enorm grote ronde bladeren aanmaakt van wel 60 tot 80 cm diameter. Hij verdient eigenlijk een veel grotere plek dan dat ie hier krijgt toebedeeld, maar doordat de regenton af en toe overloopt als het veel geregend heeft, blijft de grond goed vochtig daar, wat hem toch op de been houdt. Erachter staat de zilverkaars Cimicifuga ramosa, die al vroeg in het voorjaar een mooie frisgroene bladtoef aanmaakt. Pas in het najaar gaat hij bloeien met heerlijk geurende witte bloemen op hoge stelen, maar tot die tijd is het blad een aanwinst voor de tuin. Eerst stond de zilverkaars op een plek met meer zon, maar daar kwijnde hij weg, dus vandaar dat ie ook in de schaduwhoek er bij geduwd werd. Onder het tafelblad staat een japanse regenboogvaren (Athyrium niponicum ‘Metallicum’). Dit is de enige plant in de schaduwhoek die geen groen blad heeft, maar een metaalgrijs-wit blad met nerven die neigen naar het paars. De kleur is moeilijk te omschrijven, maar onbeschrijfelijk mooi, het is wonderlijk dat de natuur zoiets kan voortbrengen. De lieflijk kleine bloemetjes van het schildersverdriet Saxifraga x urbium kleuren er prachtig bij.

Ook een plant/ struik met metaalkleurig blauw grijsgroen blad is Decaisnea fargesii, de zogenaamde augurkenstruik. Na de bloei vormt de struik blauwgrijze lange zaadpeulen, wat hij bij mij overigens nog nooit heeft gedaan, maar dat wordt hem vergeven. Onder de struik groeit een dicht tapijt van Euphorbia cyparissias, een stekje dat ik ooit van iemand heb gekregen. Zoals te zien kan deze aardig woekeren, maar hij is vrij gemakkelijk te verwijderen als het teveel wordt. Trek wel handschoenen aan, want het melkachtige sap dat vrijkomt kan irriteren. De plant heeft echter zo’n mooi zachtgroen wuifend effect dat ik hem toch een flink stuk laat inpalmen. 

Iets meer in het zonnige tuingedeelte staan nog wat van die groenen bij elkaar. Terug een Dicentra spectabilis, maar dit keer de roze bloeiende varieteit. Het blad van deze is meer geelgroen, of misschien komt dat wel omdat ie meer in de zon staat. De rode stengels steken in ieder geval mooi af tegen het blad. Erachter staat het grote grijsgroene blad van Rudbeckia maxima en daartussen bloeit het juffertje in ‘t groen (Nigella damascena), die zijn naam hier mooi eer aan doet.

Dat het groen in de vorm van geelgroen zelfs een tuinstukje kan oplichten bewijst het geelgroene gras van Carex elata ‘Aurea’. De knalgele bloemen van Trollius ‘Lemon Queen’ helpen een handje mee, maar hier komt echt even een zonnestraal je tegemoet. En dat alles schuilt onder die witte deken.